Esther 4

1Als Mordechai wist al wat er geschied was, zo verscheurde Mordechai zijn klederen, en hij trok een zak aan met as; en hij ging uit door het midden der stad, en hij riep met een groot en bitter geroep.
 wist Uit de aangeslagen plakkaten des konings; zie vs.8.
,
 al wat er geschied was, Te weten, belangende het ombrengen der Joden.
,
 een zak aan Dat is, een treurkleed, hetwelk hij met as bestrooide. Zie Jos 7:6 .
,
 der stad, Te weten, Susan.
2En hij kwam tot voor de poort des konings; want niemand mocht in des konings poort inkomen, bekleed met een zak.
 tot voor de poort Dat is, in de straat, die voor de poort van des konings paleis was; gelijk onder, vs.6.
,
 bekleed met een zak Hebreeuws, in een kleed des zaks.
3En in alle en een ieder landschap en plaats, waar het woord des konings en zijn wet aankwam, was een grote rouw onder de Joden, met vasten, en geween, en misbaar; vele lagen in zakken en as.
 in alle Hebreeuws, en in alle landschap en landschap.
,
  het woord des konings Dat is, het plakkaat.
,
 vele lagen in zakken en as Hebreeuws, zak en as was velen onderleid, of onderspreid; dat is, velen die een zak aanhadden, lagen in de as, gelijk Jon 3:6 .
4Toen kwamen Esthers jonge dochters en haar kamerlingen, en zij gaven het haar te kennen; en het deed de koningin zeer wee; en zij zond klederen om Mordechai aan te doen, en zijn zak van hem af te doen; maar hij nam ze niet aan.
 jonge dochters Versta hier, staatsjonkvrouwen.
,
 te kennen; Te weten, hoe zich Mordechai aanstelde, vs.1,2.
,
 en zijn zak Te weten, opdat hij weder ten hove mocht komen en zij des te gevoegelijker met hem van alles spreken en zich beraden mocht.
5Toen riep Esther Hatach, een van de kamerlingen des konings, welke hij voor haar gesteld had, en zij gaf hem bevel aan Mordechai, om te weten wat dit, en waarom dit ware.
 kamerlingen Hebreeuws, gesnedenen. Anders, ontmanden.
,
  welke hij Of, welken.
,
 voor haar gesteld had, Hebreeuws, voor haar aangezicht gesteld had; dat is, die op haar dienst passen zouden.
,
 wat dit, Dat is, zij vraagde waarom hij dus bedroefd was en een zak aangetrokken had. 16. waarom dit ware. Dat is, zij vraagde waarom hij dus bedroefd was en een zak aangetrokken had.
6Als Hatach uitging tot Mordechai, op de straat der stad, die voor de poort des konings was, 7Zo gaf Mordechai hem te kennen al wat hem wedervaren was, en de verklaring van het zilver, hetwelk Haman gezegd had te zullen wegen in de schatten des konings, voor de Joden, om dezelve om te brengen.
 al wat hem wedervaren was, Te weten, hetgeen Est 3 beschreven staat.
,
 verklaring van het zilver, Zie boven, Est 3:9 .
,
 voor de Joden, Of, tegen de Joden; dat is, opdat het hem zou geoorloofd wezen de Joden te verdelgen, gelijk hier volgt.
8En hij gaf hem het afschrift der geschrevene wet, die te Susan gegeven was, om hen te verdelgen, dat hij het Esther liet zien, en haar te kennen gaf, en haar gebood, dat zij tot den koning ging, om hem te smeken, en van hem te verzoeken voor haar volk.
 het afschrift Of, afschrift, of copie.
,
  gegeven was, Dat is, gepubliceerd, aangeslagen, of aangeplakt was.
,
 haar gebood, Te weten, in Modechia's haars opvoeders, naam, die te dien aanzien nog enige autoriteit over haar behouden had, ofschoon Esther nu koningin was. Zie boven, Est 2:20 .
,
 van hem te verzoeken Hebreeuws, van zijn aangezicht; dat is, dat hijzelf in eigen persoon zulks deed, zonder iemand anders daartoe te gebruiken.
9Hatach nu kwam, en gaf Esther de woorden van Mordechai te kennen. 10Toen zeide Esther tot Hatach, en gaf hem bevel aan Mordechai:
 gaf hem bevel Dat is, zij gaf hem antwoord, dat zij hem belastte aan Mordechai te brengen.
11Alle knechten des konings, en het volk, der landschappen des konings, weten wel dat al wie tot den koning ingaat in het binnenste voorhof, die niet geroepen is, hij zij man of vrouw, zijn enig vonnis zij, dat men hem dode, tenzij dat de koning den gouden scepter hem toereike, opdat hij levend blijve; ik nu ben deze dertig dagen niet geroepen om tot den koning in te komen.
 Alle knechten des konings, Dit zijn de eigen woorden, die Hatach Mordechai zou zeggen van Esthers wege.
,
 het volk, Alsof zij zeggen wilde: Alle man weet het wel, zelfs die ver van het hof en deze stad wonen.
,
 dat al wie tot den koning ingaat, Zie Herodotum in Thalia.
,
  in het binnenste voorhof, Deze plaats was voor dat deel van het koninklijk paleis, waar zich de koning onthield. Zie onder, Est 5:1 .
,
 zijn enig Dat is, des konings onwederroepelijke wet. Of aldus: Eenerlei wet zij van dien; te weten, man of vrouw, die zulks doet. Vergelijk Dan 2:9 .
,
 vonnis zij, Zie onder, Est 5:2 .
,
 toereike, Hebreeuws, uitstrekke.
,
  levend blijve; Hebreeuws, leve.
12En zij gaven de woorden van Esther aan Mordechai te kennen.
 gaven de woorden Dat is, men gaf.
13Zo zeide Mordechai, dat men Esther wederom zeggen zou: Beeld u niet in, in uw ziel, dat gij zult ontkomen in het huis des konings, meer dan al de andere Joden.
  Mórdechaï, Mordochai, alzo staat hier, maar doorgaans Mordechai.
,
  in uw ziel, Dat is, bij uzelven.
,
 in het huis des konings, Dat is, omdat gij in het huis des konings zijt.
14Want indien gij enigszins zwijgen zult te dezer tijd, zo zal den Joden verkwikking en verlossing uit een andere plaats ontstaan; maar gij en uws vaders huis zult omkomen; en wie weet, of gij niet om zulken tijd als deze is, tot dit koninkrijk geraakt zijt.
 enigszins Hebreeuws, zwijgende zult zwijgen.
,
  te dezer tijd, Te weten, nu de Joden in zulk een bedroefden staat zijn.
,
 verkwikking Hebreeuws, ademing, ademtocht. Vergelijk Exo 8:15 ; 1Sa 16:23 .
,
 maar gij Hij wil zeggen, indien gij in dezen uitersten nood geen medelijden bewijzen, noch hulp doen zult aan uw landslieden en bloedvrienden, zo zal de Heere deze uw kleinhartigheid waarlijk straffen.
,
 om zulken tijd Hij wil zeggen: vermoedelijk zoudt gij tot dezen koninklijke waardigheid niet gekomen zijn, ten ware dat God u had willen gebruiken om zijn volk te dezen tijde te verlossen.
15Toen zeide Esther, dat men Mordechai weder aanzeggen zou: 16Ga, vergader al de Joden, die te Susan gevonden worden, en vast voor mij, en eet of drinkt niet, in drie dagen, nacht noch dag; ik en mijn jonge dochters zullen ook alzo vasten, en alzo zal ik tot den koning ingaan, hetwelk niet naar de wet is. Wanneer ik dan omkome, zo kom ik om.
 vast voor mij, Zij wil zeggen: In uw vasten en bidden zult gij mijner bij God gedenken, dat Hij zijn zegen wil geven tot de voorbede, die ik den koning doen zal.
,
 in drie dagen, Dit vasten heeft maar geduurd twee nachten, een vollen dag en twee delen van dagen. Want ten derden dage is Esther tot den koning gegaan, Est 5:1 . Zie dergelijke manier van spreken Mat 12:40 , van het verblijf van Jona in den buik van den walvis, en van Christus in het graf.
,
 naar de wet is Van welke boven, vs.11, gesproken wordt.
,
 Wanneer ik dan omkome, Het is zoveel alsof Esther zeide: Ik ben gewillig mijn leven in gevaar des doods voor mijn volk te stellen, en te verwachten wat God geven zal. Dusdanige manier van spreken gebruikt ook Jakob, Gen 43:14 ; zie de aantekening aldaar.
17Toen ging Mordechai henen, en hij deed naar alles, wat Esther aan hem geboden had.
Copyright information for DutSVVA